contact op te nemen met uw vertrouwde adviseur, bij voorkeur via telefoon of beveiligde e-mail, of vooraf een afspraak te maken voor een gesprek.
Zo gebruiken we momenteel zoveel mogelijk de telefoon en onze beveiligde digitale kanalen. Indien u een persoonlijk onderhoud met uw adviseur wenst, raden we u aan vooraf een afspraak te maken.
Vermogen, erfgoed en patrimonium: drie verwante begrippen
Vermogen, erfgoed en patrimonium zijn drie begrippen die nauw bij elkaar aanleunen en elk op hun manier verband houden met de concepten overdracht en nalatenschap. Vaak wordt daarbij alleen gedacht aan het materiële aspect, maar die begrippen omvatten ook steeds meer een universele en immateriële dimensie. Dit artikel is overgenomen uit de derde editie van Les Cahiers van Banque de Luxembourg, die gewijd is aan de vele dimensies van een vermogen. Door Valérie Desprets.
Vermogen, erfgoed en patrimonium zijn drie begrippen die nauw bij elkaar aanleunen. Hun betekenis loopt vaak door elkaar en is in de loop van de tijd ook geëvolueerd. Toch is het belangrijk om er even bij stil te staan, want alle drie de begrippen verwijzen ook naar een of andere vorm van nalatenschap, het overdragen van iets aan de volgende generaties. Daarbij gaat het om zowel materiële privégoederen als gemeenschappelijk erfgoed dat toebehoort aan alle mensen. Dat laatste kunnen monumenten, archeologische sites of kunstwerken zijn, maar evengoed tradities en gebruiken die getuigen van de geschiedenis en de cultuur van een groep mensen, een beschaving of de hele mensheid.
Wanneer we spreken over het vermogen van een natuurlijke of rechtspersoon, dan denken we doorgaans aan de waarde van al zijn bezittingen verminderd met de waarde van al zijn schulden. Dat vermogen kan van generatie op generatie worden overgedragen en het begrip is dus nauw verbonden met de concepten nalatenschap en erfenis. Van oudsher doet de term vermogen denken aan materiële zaken. De betekenis is in de loop van de tijd echter ruimer geworden. Tegenwoordig wordt namelijk ook aandacht besteed aan het immateriële aspect van een vermogen, met andere woorden alles wat niet in de boekhouding voorkomt. Daarom spreken we van het materiële en het immateriële vermogen. Het begrip patrimonium, dat in het Nederlands weliswaar een synoniem is van de term vermogen, maar in die betekenis minder gangbaar is en dan nog vooral verwijst naar vastgoed, is afkomstig uit het Latijn en betekent letterlijk ‘vaderlijk erfdeel’. De term werd voor het eerst gebruikt in de twaalfde eeuw en verwees naar de goederen van de familie, de privégoederen van de man des huizes of pater familias. Deze kon zijn eigendomsrechten daarop doen gelden en de bezittingen eventueel verkopen. De verkoopwaarde ervan bepaalde de waarde van de erfenis, die van generatie op generatie werd overgedragen. Dat was een strikt economische vermogensvisie die vanaf de oudheid tot de jaren 1950 algemeen aanvaard werd. Dat verklaart ook waarom de overdracht van het familievermogen vaak door de erflaters gestuurd werd op basis van de belangen en verplichtingen van de familie.
Het huwelijk van de kinderen werd dan ook vaak gearrangeerd om de familiebelangen veilig te stellen. Dergelijke huwelijken waren de eerste stap in het regelen van de nalatenschap en vormden in die tijd de hoeksteen van de ‘sociale reproductie’, de overdracht van de sociale positie van ouder op kind. De overdracht van het familiebezit in rechte lijn zorgde voor stabiliteit en droeg dan ook bij aan de instandhouding van de toenmalige samenleving. Ten slotte is er nog de term erfgoed. Dat begrip overstijgt de familiekring en ook steeds meer het materiële. Hoewel de term kan verwijzen naar een erfenis, doet hij ons toch vooral denken aan het cultuurhistorisch en bouwkundig erfgoed van de mensheid. Het betreft met andere woorden goederen die worden overgedragen op de latere generaties, zoals monumenten, sites en zelfs culturele gebruiken en kennis die getuigen van de rijke geschiedenis van een groep of beschaving en de mensheid in het algemeen. Het door Unesco uitgeroepen werelderfgoed is daar het belangrijkste voorbeeld van.
Van de privésfeer naar de publieke sfeer
Het eerste overzicht van historische monumenten dateert al van de eerste eeuw voor Christus, toen de zeven antieke wereldwonderen werden opgelijst door Philon van Byzantium. In die tijd was er dus al het besef van een gemeenschappelijk en onvervreemdbaar erfgoed. Het was echter in de middeleeuwen dat het openbare of collectieve statuut van bepaalde goederen echt tot ontplooiing kwam. In die periode begon de Kerk namelijk niet-familiegebonden waardevolle voorwerpen te bewaren en te beschermen.
Daarbij ging het vooral om relieken van heiligen, regalia, collecties van koninklijke bibliotheken, archieven van koninklijke en religieuze instellingen (zoals abdijen) en oude gebouwen.
Later, in de renaissance en vervolgens de verlichting, vonden heel wat geleerden en verzamelaars uit heel Europa inspiratie bij de humanistische denkers en kregen ze interesse voor de overblijfselen uit het verleden en later ook voor de niet-westerse culturen. Er werden curiositeitenkabinetten ingericht, die gaandeweg uitgroeiden tot gespecialiseerde musea. Vorstenhuizen legden aanzienlijke kunstcollecties aan, voornamelijk in Frankrijk en Italië. Zij legden de basis voor een Europees cultureel erfgoed. Dat alles was echter nog voorbehouden aan een kleine groep van bevoorrechte personen. Toch werd de kiem van het erfgoedbewustzijn al in de achttiende eeuw gelegd.
Enkele verlichte vorsten en edelmannen waren er namelijk van overtuigd dat het delen van kennis een voorwaarde voor vooruitgang was, en beslisten om hun collecties voor het publiek open te stellen. De eerste musea waren een feit. Het British Museum was een van de eerste, gevolgd door het natuurhistorisch museum in Wenen (1783), het Prado in Madrid (1785) en de Gallerie degli Uffizi in Firenze (1796). In de negentiende eeuw zagen vervolgens de eerste nationale musea het daglicht. De beweging voor de bescherming en het behoud van het nationale erfgoed groeide in de loop van de twintigste eeuw gestaag, vooral na de Tweede Wereldoorlog, en bereikte een hoogtepunt met de goedkeuring van het Werelderfgoedverdrag door de Unesco in 1972.
Van een materiële naar een immateriële dimensie
Naast de verschuiving van de private naar de publieke sector, is er ook een andere evolutie merkbaar die te maken heeft met de aard van wat wordt overgedragen. De idee van een overdracht via afstamming, zowel individueel als collectief, veronderstelt een verticale rechte lijn tussen de generaties die helemaal teruggaat tot de oorsprong van de familie of de sociale groep. Die lijn herbergt de oorsprong, de legendes en de mythes van de sociale groep en is een doorgeefluik voor de religieuze en gevoelsmatige waarden van de gemeenschap. De erfenis is niet alleen materieel van aard, maar omvat evenzeer het afstammings- en overdrachtsproces, en levert dan ook een belangrijke bijdrage aan de identiteit.
Het werk van sociologen die families bestuderen, zoals de Fransman Pierre Bourdieu, heeft duidelijk gemaakt hoe belangrijk de familiegeschiedenis is voor elke vermogensoverdracht. De erfenis wordt er gedefinieerd in de brede zin van het woord en verwijst dus niet alleen naar het materiële, maar ook naar het gevoelsmatige en het symbolische, zoals de familietradities, morele, ideologische en culturele waarden, sociale netwerken en connecties. De materiële erfenis heeft dus ook een emotionele en ideologische lading. Om de werkelijke waarde van een vermogen te bepalen, moeten we dus eerder kijken naar de band tussen de verschillende generaties. Die verschuiving van een strikt materiële betekenis naar een meer immateriële betekenis zien we ook in de houding tegenover het gemeenschappelijk cultureel erfgoed.
Alles wat naar het (zelfs recente) verleden verwijst en ons helpt om het heden te begrijpen, verdient bescherming. Een historisch monument is weliswaar een fysieke getuigenis van de macht van een volk of een beschaving, maar verbeeldt in de eerste plaats een cultuur en een gemeenschappelijke geschiedenis. En meer nog dan het voorwerp zelf, zijn het de rijke artistieke en technologische kennis en knowhow waar het voor staat, die het zijn volledige waarde geven.
De Unesco beschouwt het immateriële culturele erfgoed als traditioneel, hedendaags en levend, en het belang ervan ligt niet zozeer in de culturele uiting op zich, maar in alles wat zij belichaamt en van generatie op generatie wordt doorgegeven.
Universele begrippen
Oorspronkelijk hadden de begrippen vermogen, erfgoed en patrimonium hoofdzakelijk een economische betekenis (familiebezit of cultureel erfgoed). Hoewel we een geleidelijke verschuiving naar een meer affectieve en symbolische betekenis zien die ingebed is in een tijdloze en duurzame context, blijven het universele begrippen die voor iedereen duidelijk zijn. Zij verwijzen immers niet alleen naar materiële zaken, maar ook – en vooral – naar het bredere patrimonialiseringsproces, een complex proces van vergeten en loslaten, van vernietigen en selecteren en van aanspraak maken op en erkennen van de nalatenschap of een deel ervan. En dat proces is eigen aan de hele mensheid en dus universeel.
Het immateriële vermogen van een onderneming
In de postindustriële westerse economieën volstaat de nettoboekwaarde niet langer om de werkelijke waarde van een bedrijf weer te geven. Het vermogen van bedrijven bevat steeds meer immateriële activa: de medewerkers, de structuur (organisatie, knowhow, commerciële merken, informatie, kennis, imago en reputatie), de klanten, de vraag en de leveranciers. Voor expert Alan Fustec (1) moeten ook "alle verborgen rijkdommen die in de toekomst zullen renderen, maar niet op de balans te vinden zijn" in rekening worden gebracht. Dat zijn belangrijke elementen, die echter niet op de balans vermeld staan. Wie geen rekening houdt met wat de onderneming werkelijk onderscheidt van andere en dus uniek maakt, negeert de kern van de waarde ervan.
(1) Alan Fustec is een erkend expert en docent aan de HEC (École des Hautes Etudes Commerciales). Hij is oprichter en voorzitter van Goodwill-Management, dat gespecialiseerd is in het meten van immaterieel kapitaal.